Archief Gooi en Vechtstreek

Een ommetje Melkweg, Blaricum: op zoek naar de steenfabriek. - Ron van den Berg

Een ommetje Melkweg, Blaricum: op zoek naar de steenfabriek. - Ron van den Berg

Een ommetje Melkweg: op zoek naar de steenfabriek.

Twee aan twee, hand in hand en netjes in de rij liepen we over het zandpad naar het kleine heitje: schoolreisje van de kleuter- of misschien de laagste klas van de Bernardusschool. Iets ouder fietsten we naar het natuurbad in Laren, met het stervenskoude water. De goedbedoelde pogingen van juf Matthes ten spijt: zwemmen heb ik er niet geleerd en eigenlijk heb ik daar nog altijd een hekel aan. In diezelfde periode kampeerden we met de welpen van de St. Franciscusgroep langs de ijsbaan en de voor de gelegenheid uitgezette veldloop liep erlangs. Daar hield ik wél van, daar was ik wél goed in, net als Anton Geul en Beppie Adolfs. In mijn herinnering won die laatste altijd, zij het nipt. Op fanatisme.
Een enkele keer, ten slotte, op een warme voorjaarsavond, kwam ik er met mijn schoolvriendje Nico en zijn vader om asperges te steken of eigenlijk: daarnaar te kijken. En me te verwonderen over hoe mijnheer Rozendaal -dat hij Niek heette, dat kwam ik pas vele jaren later aan de weet- wist waar de te oogsten asperges precies zaten.  

De Melkweg
Dat mijn gedachten naar de Melkweg -want daar heb ik het natuurlijk over- en het kleine heitje teruggingen kwam door een e-mailtje aan de Historische Kring van de in Deventer wonende oud-Blaricummer Peter (van Piet, van Chiel, van Jaap, van Krelis, van Piet) Heerschop. Verderop in dit stukje kom ik op die mail nog uitgebreid terug.
Het verhaal is, de meeste Blaricummers zullen dat wel weten, dat de Melkweg ‘gemaakt’ is door en voor de boeren uit Laren die met de hondenkar over het zandpad de hei overstaken om op de Blaricumse Meent de koeien te gaan melken. Voor de schapen was er dan de Schapendrift. Logischerwijs zouden de Larense en de Blaricumse Melkweg in elkaar moeten overlopen maar dat is niet het geval. In Laren loopt ‘ie van het Zevenend naar de (Larense) Eemnesserweg, bij de hockeyvelden. Hoe de Melkweg hier in Blaricum loopt is aanmerkelijk minder eenvoudig uit te leggen: rechttoe-rechtaan is anders. Het eerste gedeelte is nog vrij eenvoudig, dat begint bij de Verbindingsweg.

Melkweg 2: Huize Fluos
Aan de rechterkant op deze -de gemeente zij gedankt- deels nog altijd onbestrate weg, bouwde in 1899 de bakkerszoon van de Amsterdamse Elandsgracht, Johann Coenraad Hermann Heijenbrock1volgens het Parool van 19-3-1948 eigenhandig zijn van overbodige luxe zoals een w.c. verstoken woonhuis en atelier,daartoe financieel mede, zoniet geheel, in staat gesteld door zijnniet onbemiddelde echtgenote Theodora Agatha des Amorie van der Hoeven, een van de eerste vrouwen die in Nederland aan de universiteit studeerden, die ijverde voor vrouwenkiesrecht en tot ongenoegen van haar familie met het socialisme sympathiseerde’2.

Huize Fluos, woonhuis van de schilder in Blaricum olieverf op doek, 64,5 x 94,7 cm, gesigneerd r.o. Annotatie: verso: 'Casa paterna' en 'H. Heijenbrock Blaricum'. foto: Simonis & Buunk, Ede

Heijenbrock, een interessante man, een vrijdenker die, deels via zijn vrouw, contacten had met uiteen-lopende figuren als Herman Gorter, Henriëtte en Richard Roland Holst en met de Blaricumse christen-anarchisten, is vooral bekend als schilder, schilder vooral van in binnen- en buitenland op locatie vervaardigde taferelen uit mijnbouw en zware industrie zoals ijzergieterijen, hoogovens en glasfabrieken. In dezelfde sfeer maar kleiner schilderde Heijenbrock zijn ‘Dorpssmidse’ dat jarenlang op de kamer van de Blaricumse burgemeester hing. ‘Zoodra het bekend werd, dat de oude dorpssmidse van Hendrik van den Bergh zou gaan verdwijnen, besloten eenige ingezetenen, en wel in de allereerste plaats Dr. Catz, hiervan een blijvende herinnering aan de gemeente aan te bieden.’3 Mét Catz zaten de heren Enzlin, Kokje en Van Vriesland in het comité dat het benodigde geld bijeenbracht. Op 5 juni 1925 werd het in aanwezigheid van de kunstenaar aan de gemeente Blaricum geschonken. De smidse was toen al verleden tijd.

Heijenbrocks belangstelling voor industriële processen, voor natuur-kunde, voor chemie, is ook terug te zien in de naam van Melkweg 2: ‘Huize Fluos’ waar zijn kinderen geboren werden. ‘Fluorine’, was de derde naam van een van de dochters des huizes. Het is niet te hopen dat ze haar naam eer aandeed: fluorine is een kleurloos, giftig element… Grappig dat Theodore Hermine Fluorine Heijenbrock (Ine), kunstschil-deres/tekenares, trouwde met een chemisch ingenieur. Vanuit het ouderlijk ‘Huize Fluos’ waar zowel Heijenbrock zelf als zijn al in 1922 overleden echtgenote vanaf 1899 hun hele verdere leven woonden.
Na het overlijden van Heijenbrock in 1948 werd het pand een pension-rusthuis waar de dichter Jac. C.P. Alberts in 1959 het zomerhuisje huurde. In de 21ste eeuw kwam het vele malen verbouwde, nu uiterst luxe per-ceel voor miljoenen in handen van Quote-500 types. ‘Villa Fluos’ staat er nu op het hek en het heeft dus de oorspronkelijke naam, iets verchiquet, weer of nog.

Heijenbrock door zijn dochter Ine.
 

Melkweg 6: ‘De Distel(s)’ 4
Dat kan van ‘De Distel’ helaas niet worden gezegd: het viel ten prooi aan de ongebreidelde expansiezucht van een buurman die er na aankoop, tegelijk met een pand dat niet van hem was, een sloopvergunning voor aanvroeg. Het adres Melkweg 6, want daar gaat het om, bestaat niet meer.
Voor en tijdens (een deel van) de oorlog werd het nu dus verdwenen huis lange tijd bewoond door Karel Loeber (zie DEELgenoot 95), na de oorlog door het kinderloze echtpaar Frits en Jo van Heumen-Wijnands. Na het overlijden van Van Heumen in 1960 (zij was in 1954 al overleden) werden de Soutendijkjes de nieuwe bewoners: Gerrit, zijn vrouw Anne Soutendijk-Polderman en Annetje, hun dochter. ‘De Distel’ werd ‘De Distels’ waar op de schoorsteenmantel Van Heumens ‘familiewapen in zilveren plaque’ aan de vorige bewoner herinnerde5.
Anne Soutendijk-Polderman, verwierf in de jaren zeventig de nodige bekendheid als oprichtster van een werkgroep tegen geluidshinder in het Gooi, onder andere door vliegtuigen. Vanzelfsprekend geëmancipeerd als ze was liet ze zich niet opzijzetten en was terecht fanatiek in haar strijd voor de goede zaak. Bijna 50 jaar later klinkt het allemaal verrassend actueel: geen uitbreiding van Schiphol, een verbod op lawaaiige toestellen en minder vliegbewegingen door geen halflege toestellen de lucht in te sturen. Helaas een niet te winnen strijd tegen een machtige lobby. Ze haalde er de landelijke pers mee, zoals ze die ook haalde   met haar actie tegen verkeersoverlast hier in Blaricum maar bovenal voor het behoud van het natuurschoon in deze contreien6
Haar man Gerrit, aan de Rietveld Academie in Amsterdam afge-studeerd als meubelontwerper en als graficus, had in de oorlog een uitgeverij en zat later in de recla-me. Net als zijn vrouw, zij het wat minder gedreven, zette hij zich in voor de natuur, onder meer als medebestuurslid van de Bomen-stichting. Hij mocht graag inkt-tekeningen maken van bijzondere bomen, tekeningen waarmee hij, eenmalig, een tentoonstelling had in het Rosa Spierhuis in Laren.
Dochter Annetje ten slotte, werd Anne Soutendijk jr., woont aan de Mosselweg hier en schreef enige jaren met en voor haar plezier voor dorpsblad hei&wei.
Hierboven: inkttekening van ‘De Distel(s)’ door Gerrit Soutendijk. Foto: Joep Vos. 


Melkweg 8: ‘De Dennen’
We laten de lage oneven nummers van de Melkweg even links liggen, letterlijk, en gelijk Karel Loeber indertijd steken we het kleine heitje over waar de Melkweg verder gaat. Het eerste huis rechts, aan het verharde verlengde van het fietspad, blijkt Melkweg 10, niet het verwachte nummer 8. Daarvoor moet je aan het eind van het fietspad, vóór nummer 10, rechtsaf. Na zo’n 100 meter, vlak voor het daar de Heideweg wordt, staat het huis waarop Loeber zijn oog had laten vallen. Op de gevel, wat verscholen achter bomen waaraan het zijn naam dankt, prijkt nog altijd: ‘De Dennen’. Het werd gebouwd als zomerhuis voor de familie De Vries-Robbé uit Gorinchem. Vermoedelijk -ik heb het niet helemaal uitgezocht- de tak van de De Vries-Robbé’s die een goed belegde boterham verdiende in de staalconstructiebusiness. En verwant ongetwijfeld, aan Herman de Vries Robbé, die in de suiker zat, op Rozenhage aan de Eemnesserweg woonde. Een van zijn zonen, Herman jr., was hier in Blaricum trouwens een aantal jaren gemeentearts.
In 1927 had de ‘oude’ Herman de Vries Robbé van Stad en Lande voor fl. 1,50 per m² drie percelen grond van de hei bij de Melkweg gekocht, bij elkaar 1 hectare, 25 are en 30 centiare groot. Godzijdank als natuurliefhebber en niet als projectontwikkelaar, zodat er daar nog altijd veel te genieten valt. Na wat gesteggel kreeg de gemeente Blaricum toestemming om over de grond van De Vries Robbé een fietspad naar Laren aan te leggen. Door een andere deal met diezelfde gemeente is de naam van Herman de De Vries Robbé voor altijd verbonden aan ‘De Woensberg’. Dat zit zo -ik haal dit aan uit DEELgenoot 69 waarin van Karin van der Raad-Doornik een artikel over de Gemeentelijke Begraafplaats te vinden is: ‘Toen het IJsselmeer nog de Zuiderzee was, spoelden er van tijd tot tijd drenkelingen aan, ook in de nabije omgeving van Blaricum. Zij moesten begraven worden, maar dat kon niet in gewijde grond op het kerkhof omdat hun afkomst en hun geloof immers niet bekend was. Daarom werden zij ter aarde besteld op een algemene dodenakker bij het ‘kleine heitje’ langs de Melkweg. Dit terrein grensde aan het landgoed ‘Rozenhagen’. De eigenaar van dit landgoed, de heer De Vries Robbé, diende een bezwaarschrift in tegen deze begraafplaats in zijn achtertuin. Een compromis leidde ertoe dat De Vries Robbé de akker, in de volksmond ‘peerdenkerkhof’ genoemd, kocht en die aan de gemeente Blaricum schonk om er een algemene begraafplaats op aan te leggen. Hij liet bomen planten, banken metselen en een bron slaan. Zijn tuinlieden hebben vervolgens een aantal jaren voor het onderhoud gezorgd.’
Anno 2021 heeft een cold case team nog eens onderzoek gedaan naar de dodenakker bij het ‘kleine heitje’, die overigens bij de gemeente niet bekend was. Vóór 1910, zo bleek, werden de onbekende doden hier begraven. Helaas, dat is te lang geleden om een identificatie-onderzoek te beginnen7.   


Melkweg 13: Orion
Karel Loeber was dus van Melkweg 6 overgestoken naar ‘De Dennen’. Het lijkt er sterk op dat het gezin vervolgens nog een deurtje verderop ging en nummer 10, op de hoek Melkweg/Melkweg betrok. Schuin daar tegenover, bijna in Laren, staat (ook) een kapitale villa, Melkweg 13. Vlakbij is de Hut van Mie, dat wil zeggen het poeltje dat z’n naam ontleent aan het vervallen onderkomen van Mie. Elke keer als ik er langs kom lijkt het poeltje nog kleiner te zijn geworden. Dat we er vroeger wel eens visten (en nog een enkele ‘schele pos’ vingen ook) of er met warm weer in het zand gingen liggen als ware het er Katwijk aan zee, dat is nu moeilijk voor te stellen. Overigens: officieel is het de ‘Mauvevijver’. En al in 1936 waren er zorgen over het almaar zakkende waterpeil en schreef De BEL: ‘alleen het water in de Gooiergracht is nog vuiler.’ Overwogen werd om de vijver maar te dempen. Het is er nooit van gekomen.  
Melkweg 13 dus, waaraan ik pijnlijke herinneringen bewaar. Letterlijk. Aan Pastor. De tandarts. Hij had de praktijk van Sterk aan de Naarderweg overgenomen en kon zich na verloop van tijd, zo in de eerste helft van de jaren zeventig, een praktijk aan Melkweg 13 permitteren. Een pand met geschiedenis: hier, in landhuis ‘Orion’ in het Mauvebos (als ik het goed begrijp deel van een groter geheel want op het terrein stond ook ’It Lanhûs’ waar tijdens de oorlog een deel van de Gooische School was ondergebracht) woonde Roland Wilhelm Weitzenböck, briljant wiskundige, als Praagse professor in 1921 door de welbekende L.E.J. Brouwer naar Amsterdam gehaald en wellicht ook naar Blaricum waar hij zich in datzelfde jaar vestigde. Twee jaar later volgde, mede dankzij de inspanningen van Brouwer, Weitzenböcks benoeming tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Onder anderen de latere wereldkampioen schaken Max Euwe promoveerde bij hem. Al gauw werd hij ook verkozen tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Begin mei 1940 (!), werd hij, in 1936 officieel Nederlander geworden, corresponderend lid van de Akademie van Wetenschappen Berlijn.
Weitzenböck was getrouwd met de Duitse Leopoldine Höfler met wie hij drie kinderen had: twee in Oostenrijk geboren zoons en een in 1922 in Blaricum geboren dochter, Edda Maria, de jongste. Na het overlijden van Leopoldine in 1937 trouwde Weitzenböck in 1939 in Blaricum met de Oostenrijkse Elisabetha Rainer.

Prof. Weitzenböck; foto: KNAW

Hoewel hier wonend was het gezin Weitzenböck -niet onbegrijpelijk, gezien de ligging van dit deel van de Melkweg- meer op Laren georiënteerd. De zieltogende Larensche Schaakclub bloeide onder Weitzenböcks voorzitterschap weer op -bij het 25-jarig bestaan kwam Max Euwe zelf namens de Nederlandse Schaakbond de felicitaties aanbieden-, als goed en fervent schaker speelde hij competitie en deed mee om het kampioenschap van het Gooi. Verder zat hij in het bestuur van de Gooische School en van Openbare Lees Bibliotheek Laren-Blaricum. Kortom, behalve een ‘geleerde van wereldbetekenis’ en een ‘pronkstuk van de Amsterdamse universiteit’8 een goed geïntegreerde, brave en betrokken burger. Maar hoe meer de oorlog naderde, hoe duidelijker, uitgesprokener, Weitzenböck was in zijn Duitse sympathieën. Aan de universiteit begonnen stafleden en studenten hem te mijden en in Blaricum maakte hij zich allesbehalve populair.9 Al meteen in de middag van 10 mei 1940 werd hij met zijn echtgenote opgepakt door twee inwoners van Blaricum, ‘de heeren Recourt en van der Klei die verklaarden van den hulppolitie te zijn en in opdracht van den Burgemeester Klaarenbeek te handeln’.10 Zij werd na een dag, hij na drie dagen vrijgelaten. Thuisgekomen constateerde de professor dat er was ingebroken dan wel dat er een huiszoeking was geweest. Zijn gespecificeerde verzoek om schadevergoeding is best onthullend: behalve een kistje met 50 sigaren van het merk Karel I miste hij de boeken ‘Mein Kampf’, ‘Blut und Ehre’ en ‘Duitschland en de wereldvrede’ alsmede de complete jaargang 1939 van het tweewekelijks nazi-propagandamagazine ‘Der Adler’.
De gedeclareerde ‘zes dagen pensioen’ betroffen de verpleging in een Amsterdams pension van mevrouw Weitzenböck die als gevolg van haar internering een galaanval had gehad. Vermoedelijk was zijn verzoek om schadevergoeding nog niet afgehandeld toen in de nacht van 5 op 6 oktober 1940 ‘Orion’ aan Melkweg 13 door een geallieerd vliegtuig werd gebombardeerd. Niet duidelijk is of ‘Orion’ toevallig werd getroffen of dat het een bewuste actie was - Weitzenböck zelf dacht het laatste- omdat hij uitvindingen zou hebben gedaan op het gebied van gifgassen en V-wapens.

                                                             Het gebombardeerde ‘Orion’. Foto: BeeldBank Blaricum 

Over het bombardement vertelt Weitzenböck in 1948 bij de Hilversumse kantonrechter: ‘Ik-zelf was niet thuis11. Maar mijn vrouw en mijn oudste zoon kwamen daarbij om het leven12. Mijn jongste zoon ging naar het Oostfront en sneuvelde daar’.
Onder de overlijdensadvertentie van ‘E. Weitzenböck-Rainer’ en ‘Ir. R.L. Weitzenböck’ (Richard), omgekomen ‘ten gevolge van een Engelsche vliegerbom’, staat die jongste zoon vermeld als SS (in runetekens) Sturmmann.
Het bombardement zal zijn Duitsgezindheid niet verminderd hebben maar ach, Duitsgezind en anti-Frans, dat was hij al vanaf de Eerste Wereldoorlog waarin hij aan het front meevocht en gewond raakte. In deze tweede oorlog meldde hij zich aan bij de NSB en werd van Nederlander Duitser (achteraf bleek dat onwettig) en daarmee reserveofficier in het Duitse leger. Na de bevrijding werd Weitzenböck door het Militair Gezag geschorst om in 1946 te worden ontslagen. ‘VOW’, meldt het Amsterdamse bevolkingsregister per januari 1946 over hem, d.i. Vertrokken Onbekend Waarheen. Kennelijk was niet bekend dat hij tot maart 1948 in een interneringskamp zat. Na zijn voorwaardelijke vrijlating woonde hij onder meer een jaar of twee bij zijn oude vriend Max Euwe aan de Johannes Verhulststraat 182³ in Amsterdam. Omdat zijn nationaliteit hem ontnomen was kon hij niet in Duitsland gaan wonen, in de buurt van zijn enig overgebleven kind, dochter Edda Maria die daar verpleegster was. Veel dichter in de buurt dan in het Gelderse Zelhem, kon hij niet komen. Dat werd vanaf 1951 zijn woonplaats; in 1955 overleed hij er, 70 jaar oud.

 

Melkweg 11: De Heem

Langzamerhand tijd om terug te gaan naar de Blaricumse kant van het kleine heitje. Langs Melkweg 11 (Melkstraat 38613) waar in Villa ‘De Heem’ tot 1941 Maria Cornelia Johanna de Bruijn Kops woonde, weduwe van de in 1915 overleden Hervormde predikant J.M. Snethlage, moeder van onder anderen kunstenares Wilhelmina Arnoldina Snethlage. Mogelijk was de weduwe Snethlage op de villa geattendeerd door de schoonvader van genoemde dochter, de hoogleraar Frederik Lodewijk Rutgers, die in die tijd op Melkweg 10 woonde. 

Maria Cornelia Johanna De Bruijn Kops in 1931  
 

Melkweg 1: De Basseld
Het eerste huis na de oversteek over het fietspad richting Blaricum is het welbekende ‘De Basseld’ -vaak aangeduid als ‘De grote Basseld’- op Melkweg 1 waar Piet Mondriaan enige tijd zijn atelier zou hebben gehad. Dat moet zo rond 1916 zijn geweest, toen Mondriaan de Blaricumse molen vereeuwigde (zie ook DEELgenoot 83: ‘Sal Slijper, makelaar, betrokken Blaricummer, kunstliefhebber’).
In de jaren twintig, toen het adres van ‘De Basseld’ nog Melkstraat 24 was, zat er een kindertehuis (‘Gezinsopvoeding voor kinderen van elken leeftijd’) dat werd geleid door de directrice van de Montessorischool in Laren. Nadien werd het,
tot eind 1935, als kinderpen-sion gebruikt. ‘Grace Beauty Cult’, met blijkens de advertentie uit 1942 vestigingen in onder meer Amsterdam, London, Parijs, New York én Blaricum, bood vanuit ’De Basseld’ ontspanningstherapie, cosmetische maskers en Engelsche haarverzorging aan.                     
   
                                                                                                                                                            De BEL, 24-4-1942

Het was eind jaren vijftig dat, na een kortdurend verblijf in Vita Nova, het hotel van mijn ouders, de kunstenaar Jos Linnenbank14 er met vrouw en kinderen (onder meer hun dochters Sancia -vroeger klasgenootje- en Lioba) ging wonen en er zijn studio ‘De Blarik’ begon, na een verhuizing vele jaren gevestigd in de voormalige landbouwschool aan de Vitusweg.

Melkweg 3: De Kleine Beer                                                                                                                
Of Herman de Vries Robbé behalve nogal wat grond bij het kleine heitje ook Melkweg 3 en 5 kocht,heb ik niet uitgezocht maar het heeft er de schijn van. Feit is dat zijn dochter Margaret (Madge), getrouwd met publicist en leraar (Nederlands en geschiedenis) aan het Amsterdams Lyceum, Gerrit Kalff, voor en deels tijden de oorlog al dan niet permanent op nummer 3 woonde. Hoewel op de gevel de naam ‘De Kleine Beer’ prijkt wordt meestal van ‘de kleine Basseld’ gesproken.

Melkweg 5: De Heiblom
Voor Melkweg 5, ‘De Heiblom’ (anno 1908), kreeg De Vries-Robbé in 1929 van de gemeente dispensatie van het verbod er te bouwen: hij mocht het vernieuwen en uitbreiden.  Na de oorlog werd het bewoond door de in 1996 overleden musicus/componist Willem Arnold de Vries Robbé -zoon van Herman dVR- en zijn vrouw Anna Margaretha Bergmans. Zij ‘was een uiterst sympathieke, welbespraakte, maar moeilijkk te verstane vrouw’ (ze sprak heel zacht), hij ‘liep/zat altijd met een lange grijze jas aan en een bijpassende hoed op in huis’, mailt Peter Heerschop die zich verder nog goed mevrouw Ter Horst (van de Grote Basseld) en mevrouw Runge, haar buurvrouw van de ‘kleine Basseld’ weet te herinneren. Helaas ontbreekt me de ruimte voor de verhalen die hij daarover heeft.

De Basseld, de kleine Basseld en ‘De Heiblom’: Mondriaan (atelier), Hana, Nijhoff.  Foto: Wim Smit

Vóór het gezin Kalff-de Vries Robbé woonde, zo tussen 1912 en 1928, in ‘de kleine Basseld’ de veelzijdige en kleurrijke ontwerper, tekenaar, portrettist Hendrik Hana, een van de vroege verdedigers van het werk, van het abstracte werk, van zijn in zijn werk zeker zo kleurrijke buurman Piet Mondriaan.
Hana en zijn vrouw Aleida Lussenburg hadden een uitgebreide vriendenkring in het artistieke milieu. Victor van Vriesland behoorde daartoe, die om de hoek, op de Eemnesserweg, ‘Heide-Weide’ bewoonde, als ook -Hana leerde hem via Van Vriesland kennen- de letterkundige Martinus Nijhoff. Diezelfde Nijhoff (zijn ‘Het uur U’ stond in mijn middelbareschooltijd op menig literatuurlijst, al was het maar omdat het lekker dun was) kwam in 1914 met zijn moeder en zijn broers voor het eerst naar Blaricum om er in ‘De Heiblom’, naast Hana dus, de zomer door te brengen. Een jaar eerder was in Laren de zomertuin van Hamdorff geopend waar ze ongetwijfeld zijn gaan kijken. Nijhoff schreef in die periode zijn gedicht ‘Het strijkje’, dat de sprookjesachtige sfeer daar goed lijkt te treffen. Voor de liefhebber: het is onder meer te vinden in -aanbevolen- ‘Literair fietsen langs schrijvers van Laren en Blaricum’ van Margriet de Koning Gans.
Ook de zomer van 1917 verbleef Nijhoff In ‘De Heiblom’ maar nu met zijn vrouw Netty Wind en zijn zoontje Wouter Stefaan (Faan). Waarna het jonge gezin (hij 23, zij net 20) de Blaricumse voor de Larense Melkweg verruilde en daar in het in 1909 door Theo Rueter voor mevrouw M.C. Slicher-Willer ontworpen landhuis ‘De Muis’ ging wonen15.

Melkweg 7 en 9
Na deze korte wandeling rond het kleine heitje ben ik bij nummer 7 aangeland. Tijd om terug te komen op het begin van dit artikel, op een email van Peter Heerschop. Met zijn toestemming citeer ik daaruit: ‘Het huis Melkweg 7 heeft een gevelaanduiding met 1884 plus de initialen CHS en MHS verwijzende naar Cornelis (Kees) Heerschop en Machiel (Chiel) Heerschop. Dit waren mijn grootvader en zijn broer, Ome Kees. (…) ‘Ik ben op Melkweg 7 geboren en getogen; mijn vader en mijn oom hadden een hoveniersbedrijf plus kwekerij tegenover ons huis. Mijn grootvader (Chiel Heerschop) woonde naast ons op nummer 9 en vertelde af en toe over de vroegere steenoven die had gestaan op het stukje grasland (plus wildgroei) tegenover ons huis. Dit heette bij ons de 'grasplak'; een waar speelparadijs wanneer men het Kleine Heitje daar nog aan toevoegt. Ooit moest door die grasplak heen gegraven worden om een waterleiding te vernieuwen naar 'de kweek' toe. Er kwamen enorm veel oranjerode (gebroken) bakstenen naar boven en er moest worden gewerkt met een pikhouweel. Op 'de kweek' kwamen die stenen weer niet naar boven net zomin als op de naastliggende akker van Nico (Niek) Rozendaal.
Het stukje grasplak en 'het bunt' was echter een niet te bewerken, onontginbaar stuk niemandsland gebleven. En precies daar heeft dus de steenoven gestaan waar tot het begin van de vorige eeuw keileem vanuit de leemkuil op de grote hei werd gebakken tot bakstenen.
Deze zelfde steensoort is gebruikt om de buitenmuren van Melkweg 7 neer te zetten in 1884. Zo'n rood-bakstenen muur is bijvoorbeeld nog altijd goed zichtbaar aan de tuinzijde. (…) Na het overlijden van m'n vader in 2017 heeft m'n moeder dit pand (lees: perceel) verkocht.’
Op een oude foto van ‘De Basseld’ meent Peter een glimp van die oude, volgens de overlevering houtgestookte steenoven op te vangen. Ik kom daar nog op terug.
Op nummer 9 -omdat het kleine heitje destijds bekend stond als 't Duin, vanwege de open stuifduinen die nog helemaal niet begroeid waren, heette het ‘Duinzicht’- woonde dus Peters opa Chiel, verzorgd door zijn vrijgezelle dochter ‘tante Greet’. Het was er zo’n beetje de zoete inval waar ‘veel karakteristieke dorpsfiguren door de achterdeur in en uit liepen, zoals Hollywood16, Malle (Mejuffrouw) Box, Jan (Pummetje) & Ellie Rigter, Gert de Keu, Malle Marie Borsen en niet te vergeten de bemanning van de vuilniswagen (Piet Krijnen, Niek Borsen en Henny 'Clown' Zeegers (getalenteerd collega-zanger van mij in het R.K. Kerkkoor; RvdB) die hier wekelijks hun koffie dronken. Ook was er de familie Giessen die jaarlijks als logees in de zomer terugkeerden en die ooit in  1944 oorlogsevacuees waren geweest vanuit Huissen bij Arnhem’.                    Chiel Heerschop (Archief Heerschop)            

De Rozendaals

De Heerschoppen hadden dus hun ‘kweek’, waar zomer-goed, violen, coniferen en heesters werden verbouwd en waar dan nog voldoende ruimte overbleef voor een grote groentetuin. Gijs Ruijter heeft er jaren gewerkt, bij Chiel Heerschop. ‘Ome Chiel’ (en tante Grada), voor de kinderen Ruijter.17

Gijs Ruijter (rechts) en Gerard van Jan Ter Weijden (bekend als Gandhi) rond 1940 bezig om bij Chiel Heerschop vruchtboomcarbolineum te spuiten. (Archief Heerschop)   

De grond van de ‘kweek’ werd gepacht van de eerder al genoemde familie De Vries Robbé, later de erven Gerrit Kalff. Die verpachtten ook het naastgelegen perceel, evenwijdig aan dat van Heerschop. Aan Rozendaal. Tot en met 1953 gireerde, zoals dat toen heette, Elbert Rozendaal het daarvoor aan (de erven van) De Vries Robbé verschuldigde bedrag van fl. 17,35. Toen nam zijn zoon Nicolaas Jacobus (Niek) het over.
Behalve van De Vries Robbé pachtten de Rozendaals ook nog een perceel van het Goois Natuurreservaat (GNR), gelegen tussen het kleine heitje en de grond van De Vries Robbé. Daar stond het haaks op waardoor de ‘kweek’ van Heerschop aan twee kanten aan grond van Rozendaal grensde. Of het klopt, zoals Peter Heerschop verhaalt, dat Rozendaal zich bij het ploegen niet altijd even strikt aan die grenzen hield en zelfs eens een grenspaal zou hebben verplaatst18, dat weet ik natuurlijk niet. Wim Rozendaal, Nieks oudste zoon, spreekt het met klem tegen. ‘Wat wel waarschijnlijk is’, laat hij weten, is ‘dat mijn opa en mijn vader op het GNR-perceel een klein stukje hei hebben ontgonnen, zowel in zuidwestelijke (breedte) als zuidoostelijk (lengte) richting. Let wel, dit zou in twee generaties hooguit enkele centimeters per jaar hebben bedragen.’ Voldoende aanleiding toch, voor het GNR  om ‘bestraffende briefjes’ te sturen over ‘het ieder jaar steelsgewijs uitbreiden (ploegen)’ van dat perceeltje.

 

Niek Rozendaal met paard en wagen op het Fransepad. Naast hem Jantje van Campen van de Mosselweg   Foto: BeeldBankBlaricum.

Op het van het GNR gepachte perceel begon Niek Rozendaal, de eerste paar jaar samen met tuinman Gerrit Vos en later alleen, met het telen van asperges, op het idee gebracht door pastoor Jongerius die dat kende vanuit een eerdere standplaats. Maar ‘de leem-houdende, en daardoor soms harde grond (…) was eigenlijk niet zo geschikt voor de aspergeteelt: het leverde vaak kromme asperges op.’ Later, omdat zandgrond daar geschikter voor is, week Rozendaal o.a. uit naar het van De Vries Robbé gepachte perceel.19
Even terugkomend op wat ik hiervoor schreef over de grenzen tussen de percelen van Heerschop en Rozendaal: volgens Frans Ruijter -uit overlevering- namen Chiel Heerschop en Niek Rozendaal het allebei niet zo nauw met de regels. Maar, schrijft Peter Heerschop, echt heel moeilijk werd hierover niet gedaan: ‘het was allemaal wel goed zo...’ Wim Rozendaal heeft dan ook ‘heel goede herinneringen aan de familie Heerschop. Aan de oude Chiel, maar zeker aan Henk en Piet (de vader van Peter met wie dit artikel begon; RvdB). Ze kwamen soms bij ons aan huis. Fijne mensen.’
De conflicten, vervolgt Peter Heerschop, ’werden overgelaten aan mevrouw Soutendijk (zie boven) die met grote regelmaat ruzie kreeg met Niek over bijna alles, zoals: zijn ingekuilde gras of maïs, zijn hond, zijn uitgereden mest, zijn drang tot annexatie van de Kleine Hei en ga zo nog maar even door. Als kleine jongen heb ik (diep onder de indruk) staan luisteren naar een verhitte discussie tussen betrokkenen toen Niek meende dat hij achter op de leeg-geoogste akker nog wel wat afval kon verbranden... De inktzwarte walm van de verbrande rubberen bandjes (van een oude wandelwagen) dreef precies naar het huis van Soutendijk toe. Het waren reële argumenten versus totale afkeer van alles wat toen 'import' heette.’20
Als ik dat van die conflicten voorleg aan Anne, de dochter van mevrouw Soutendijk, bevestigt ze dat maar ook mailt ze: ‘maar Niek was mijn moeders beste maat, ze trokken altijd samen op en hij dronk elke dag koffie bij ons. Soms dacht ik dat hij mijn oom was. En nog erger we riepen weleens tegen mijn moeder dat ze een oogje op hem had …) We aten in het seizoen bijna elke dag asperges en ik stak het seizoen elke dag na school mee.’ En over de Heerschoppen: ‘Dat waren de heren onder de oude Blaricummers. Erg nette en aardige mensen waar we goed contact mee hadden. En...elke week een bos bloemen, we mochten zelf uitzoeken.’
Op zijn beurt koestert Peter Heerschop ‘uitstekende herinneringen aan de familie Soutendijk. Ik heb in de bostuin gewerkt van de familie, als tiener in m'n vrije tijd; meestal blad harken en hout kloven voor de winter. Mooi werk was dat, vooral wanneer de opgroeiende roedel boxers van de buren Lindeman (Pieter en Aty Lindeman-Strengholt van de Vliegweg; Aty is ereburgeres van Blaricum en Ridder in de Orde van Oranje-Nassau) door de tuin kwam rennen. Het waren twee volwassen exemplaren plus een nest van zo'n pakweg vijf of zes pups. Je zag het wit van hun ogen en ze renden als dwazen in het rond; wat een heerlijk schouwspel!’. Ook Anne Soutendijk herinnert zich, overigens met aanmerkelijk minder enthousiasme, die boxers. En zoals dat gaat komen ook bij haar andere, gekoesterde herinneringen boven: aan ‘een club met 2 vriendinnen ook vlakbij, we zaten samen in Laren op de Montessori en later de HBS in Bussum. Met alle (leuke) jongens in de buurt, zoals Wouter Levenbach, de jongens Schöne, Brandse, Heerschop, Kots etc. etc. zaten we avonden in het witte zand op het heitje te kletsen.’

De steenoven
En dan nog de steenfabriek of de steenoven. Uit eigen herinnering weet geen Blaricummer daarover iets te vertellen. ‘Ik heb, schrijft Peter Heerschop, ’geen idee of er nog bouwtekeningen of een vergunningsaanvraag bestaat betreffende dit stukje totaal vergeten industrieel erfgoed in Blaricum’. De oude foto waarop hij een glimp ervan meende en hoopte te zien, die komt vermoedelijk uit de jaren twintig van de vorige eeuw en is daarmee te recent: de steenfabriek was toen allang niet meer.
Middelburg, 9 mei 1832. In het gezin van scheepsbouwmeester Frederik Haverkamp en ‘Zijne huisvrouw’ de Amsterdamse Christina Helena Smit aanschouwt een jongetje het levenslicht. Willem Frederik, noemen ze hem. Na het overlijden van zijn oudere broertje Jan Cornelis wordt zijn voornaam uitgebreid tot Jan Willem Frederik maar je kunt je afvragen of dat inderdaad met dat overleden broertje te maken had. Want ‘op speciaal verzoek van den Heer Jan Roose, en op diens verlangen’ vragen de Haverkamps een jaar later ook een toevoeging aan zijn achternaam aan. Bij Koninklijk Besluit wordt dit wél maar de voornaamswijziging niet goedgekeurd. En zo krijgt, 5 jaar oud, het jongetje zijn uiteindelijke naam: Willem Frederik Roose Haverkamp, die dat ‘Jan’ overigens ook gewoon zal gebruiken. In hem, althans in zijn naam, komen zo twee Middelburgse scheepsbouwmeesters samen aangezien ook Roose dat beroep had.
Vermoedelijk tussen 1840 en 1850 vertrekt het gezin naar Amsterdam. Jan Willem Frederik, die kennelijk niet de domste is, gaat studeren. Hij begint met theologie maar stapt over. In 1862 wordt ‘de heer J. W. F. Roose Haverkamp’ in Utrecht ‘bevorderd tot doctor in de Regten’. Waarna hij nog datzelfde jaar in zaken gaat. Met twee anderen richt hij de firma De Coningh & Co. op, ‘Cargadoor en Bezorgers van Assurantiën’.  Hoewel aangegaan voor een periode van 10 jaar gaat de firma al na 4 jaar in liquidatie. Waarna er nog geruime tijd geprocedeerd wordt, Met een andere compagnon krijgt hij in 1870 vergunning om in Amsterdam aan de Groote Wittenburgerstraat een gasfabriek op te richten en verwerft hij een concessie tot het leggen van gasleidingbuizen onder en langs de openbare weg. Ik denk niet dat aan de plannen ooit uitvoering gegeven is, ik heb er verder tenminste niets over gevonden. Hoe het ook zij, de zaken hebben Roose Haverkamp geen windeieren gelegd. In 1871 kon hij het zich -mogelijk samen met een van zijn broers- veroorloven een landhuis in Blaricum te laten bouwen. En niet zomaar een landhuis: het was het befaamde Jagtlust aan de Eemnesserweg dat geen nadere toelichting behoeft. Rond diezelfde tijd moet hij -ook met zijn broer?- zijn steenoven of steenfabriekje zijn begonnen dat er in elk geval in 1875 al stond: in juli van dat jaar moest de Blaricumse brandweer uitrukken voor een brandje daar, waarbij de kap helaas niet kon worden gered. De precieze locatie? ‘Uit overlevering weet ik dat er tegenover Melkweg 7 en 9 in de 19 eeuw een steenfabriekje heeft gestaan tot zo rond het begin van de 20e eeuw. Jarenlang werd daar ook nog met het ploegen gebakken steenpuin gevonden. Die akkers die er nog steeds liggen (…) heten in de volksmond nog steeds ‘Steenhove’ (e-mail F. Ruijter, 11-2020).
De activiteiten van de heren Haverkamp bleven niet beperkt tot het steenfabriekje. Zoals te lezen in bijgaand bericht uit de Gooi- en Eemlander van 28-10-1876 kopen zij het Blaricumse paviljoen (aan de Rotondeweg)21. De schrijver van het stukje zal teleurgesteld zijn geweest: binnen enkele weken al wordt de volledige inventaris van het paviljoen ter veiling aangeboden. Begin 1878 doen de broers het paviljoen, via een vrijwillige verkoping in De Brakke Grond in Amsterdam, weer van de hand.
In die jaren moeten de zaken van de gebroeders best goed zijn gegaan en ze lieten daar anderen graag in delen zoals blijkt uit een advertentie van begin 1877. Daarin betuigen ‘de gezamenlijke werklieden van de Heren Haverkamp aan genoemde heren hunne hartelijke en verschuldigde dank voor het gulle en heerlijke onthaal op Nieuwjaarsdag bereid.’ En begin 1880 bericht de krant dat ‘de Gebrs. Haverkamp ten derde male een uitreiking van spek, brood, rijst, turf en steenkool aan meer dan honderd behoeftige gezinnen in Blaricum en Laren hebben gedaan.’ Zo deden welgestelde burgers dat in die dagen blijkbaar want eerder al verscheen in de Gooi- en Eemlander een bedankje van de Armmeesters van Laren aan het adres van ‘den WelEdelen Heer Smid op Berg-Villa’ voor een 40-tal dekens dat deze had uitgedeeld.

 

Advertentie Gooi- en Eemlander 28-2-1880

 

Maar ook voor de bewoner(s) van Jagtlust reikten de bomen niet tot de hemel. Ik denk tenminste dat ze in 1879 niet uit weelde een samenwerking aangingen met Hendrik (Johan) Smid, steenbakker uit Laren. Die van die dekens ja. Mogelijk kenden ze hem uit het Zeeuwse: hij was getrouwd met Anna Fak Brouwer uit Middelburg. 
‘Haverkamp en Smid’, was vanaf toen de firma die de steenoven exploiteerde. Binnen een jaar echter, was deze ‘Vennootschap tot uitoefening eener Steenbakkerij en handel in producten daarvan’ alweer ontbonden. En de fabriek ‘waar tal van nijvere werklieden arbeid vonden’ stond bij het kleine heitje niet op de goede plaats. ‘De kosten van het vervoer der delfstof en van de gebakken steen, wat alles per as moest gebeuren, bedroegen te veel zoodat de fabrikant niet kon concurreeren’. Bovendien waren, naar het schijnt de stenen van inferieure kwaliteit. ‘Te Blaricum aan de steenfabriek à contant, gaan de metselsteenen goedkoop van de hand. De drieklezoor betaal je.... centen voor’ 22 rijmelde de fabrikant nog maar baten mocht dat niet. De Blaricumse steenfabriek stevent op een faillissement af. Op 12 januari 1884 vindt op ‘Jagtlust’ de verkoop bij executie plaats ‘van meubilaire en andere goederen ten laste van Jan Willem Frederik Rooze Haverkamp’. Enkele dagen later wordt hij met terugwerkende kracht per 7 januari 1884 failliet ver-klaard.23Maar dan heeft hij Nederland inmiddels verlaten: samen met zijn 6 jaar jongere broer Frederik Hendrik, die voor de gelegenheid maar ten onrechte ook aan zijn achternaam ‘Roose’ heeft toegevoegd, is hij op 29 december 1883 op de boot naar Amerika gestapt, zo laat bijgaamde adevertentie uit 'Het Vaderland'van 1 januari 1884 zien.
In 1887 vindt nog de Publieke Verkoping plaats van een perceel bouwland uit ‘den boedel van Mr. J.W.F. Roose Haverkamp’ en dan, op 24 februari 1898, wordt ‘alhier het overschot geveild van de voormalige steenfabriek, opgericht door wijlen den heer Haverkamp. Duizenden guldens heeft de oprichting gekost en nog veel meer duizenden guldens zijn er door onze inwoners aan of in verdiend en nu is het overschot geveild voor.... ƒ 136.’ Het is een roemloos einde van de steenfabriek waarvan nog slechts wat stenen resten in Melkweg 7 en waarschijnlijk onder de grond daarvoor.
Uit het hiervoor geciteerde bericht uit De Gooi- en Eemlander van 6-2-1898 valt op te maken dat Roose Haverkamp intussen is overleden.

 

                                                                                              Ron van den Berg, februari 2021

 

Met speciale dank aan Peter Heerschop, Wim Rozendaal, Anne Soutendijk en Wim Smit.

 

1 (1871-1948); ten onrechte hier en daar Heijenbroek genoemd. Een buitengemeen interessante figuur over wie voor
   geïnteresseerden op internet veel te vinden is. Aardig: Heijenbrock en Blaricum (heijenbrock-beeldbank.org)
2 HEIJENBROCK, Johann Coenraad Hermann | BWSA (socialhistory.org)
3 Gooi- en Eemlander 6-6-1925. ‘Dorpssmidse’ heeft ook een periode in de gang van het gemeentehuis aan de Kerklaan
   gehangen. Het bevindt zich nu in het depot (mail Kees Kerkhof van de BEL-combinatie).

4 Het tussengelegen, hier verder niet besproken Melkweg 4 (eerder: Melkstraat 290) heette Huize ‘Ellen’ en werd
halverwege
   de jaren twintig onder meer bewoond door de vanwege zijn zwarte oorlogsverleden b
erucht geworden dichter (en
   hoofdredacteur van De BEL) Martien Beversluis. Zie ook DEELgenoot 89.
5 E-mail Anne Soutendijk november 2020.
6 Het Parool, 1-11-1973 en De Volkskrant 13-9-1977.

7 Cold Case Team Midden-Nederland in een e-mail van 4-3-2021 aan de Historische Kring Blaricum.

8 Weitzenböcks raadsman Mr. Jansma tijdens de behandeling bij de Hilversumse kantonrechter van diens
beroep tegen de
  hem als bijkomende straf opgelegde boete van fl.2500,- wegens zijn gedrag in de
oorlog. Geciteerd in Trouw van 7
  december 1948.

9 Dirk van Dalen in zijn biografie van L.E.J. Brouwer.

10 Brief dd. 3 juni 1940 van Weitzenböck aan de Adviescommissie Vorderingen in Den Haag waarin hij verzoekt om
   
vergoeding van de schade ten gevolge van een inbraak (of huiszoeking) tijdens zijn onvrijwillig verblijf in de zogenaamde
    ‘Stadsherberg’ aan de Lauriergracht in Amsterdam.

11 Apart. ‘De Bussumsche Courant’ meldt op 8 october 1940 dat bij ‘dezen verraderlijke aanval’ Weitzenböck en
de
    dienstbode het leven er afbrachten’ maar wel met verwondingen naar het Sint Jansziekenhuis werden o
vergebracht.
12 In Blaricum gaat het verhaal dat lang na de oorlog de op het terrein gevonden urn van Weitzenböcks vrouw
voor een
    granaat werd aangezien….

13 Het voorstel om de Melkstraat om te dopen tot Melkweg dateert van 1927.

14 Jozef Maria Linnenbank 25 december(!)1922-1996; schilder, tekenaar, collagist, materieschilder, graficus,
monumentaal
    kunstenaar. Zie vooral J.A.M. Vos ‘Jos Linnenbank, een vergeten kunstenaar?’ in
DEELgenoot 65, voorjaar 2011.
15 Niet in ‘De Veldmuis’ aan de Engweg, zoals Gé v
an der Pol schrijft in zijn boek over Blaricumse landhuizen, villa’s en
    atelierwoningen; een architect is geen bioloog, blijkt maar weer eens. ‘De Muis’, een typische
Rueter, stond op de hoek
    Heideveldweg-Melkweg ter hoogte van de huidige nummers 32-34. In 1930 werd
het door brand verwoest; we moeten het
    dus met de foto’s doen.

16 Hollywood: Willem de Graaf, een zeer aimabele man waar het goed mee lachen was. Zoon van Kee De Graaf-
Elders en
     Lammert de Graaf. Op zijn huis aan het eind van de Capittenweg stond ‘Hollywood’. Dat had te
maken met zijn
     interesse voor het Wilde Westen (info: Bep Machielse).
Gert de Keu=Gerrit de Graaf van de Binnenweg -zie DEELgenoot   
     87- was zijn broer. 

17 E-mail F. Ruijter 11-2020).

18 Die -inmiddels verdwenen- grenspaal stond, afhankelijk van wie je het vraagt, ‘midden op de akker’ dan wel
‘één, hooguit
    twee meter in het land’. En of er ‘behoorlijk veel oogstmachines letterlijk hun tanden op
stukgebeten’ hebben of dat zoiets
   ‘maar één keer’ is gebeurd, wie zal het zeggen.

19 E-mail Wim Rozendaal van 11 januari 2
021.
20 E-mail Wim Rozendaal van 21 februari 2021: Ik heb mijn vader nooit, maar dan ook nooit zich in negatieve
zin horen
    uitlaten over de “import”. Hooguit een beetje mopperend als hij zelfs bij slecht weer nergens koffie
kreeg.
21 Voor een uitgebreid artikel over het paviljoen: zie Henri Klein Uit de kroniek van een erfgooiersdorp De
Rotonde te
     Blaricum in het jaar 1900. In: Tussen Vecht en Eem 3e jaargang nr. 2, mei 1985.

22 Een drieklezoor is een baksteen met ¾ van de gewone lengte.

23 In haar prachtige ‘Jaglust’ schrijft Annejet van der Zijl: ‘Hij (Haverkamp) vertilde zich aan de kosten van zijn
droomkasteel en
     werd in 1881 failliet verklaard’. Dat laatste is niet juist: het was in 1884.  

 

 

 

 

 

 

Auteur:Ron van den Berg