Archief Gooi en Vechtstreek

Pruisische troepen te ‘s-Graveland - J.A. Hendriks - 1780

Pruisische troepen te ‘s-Graveland - J.A. Hendriks - 1780

In de jaren 1780-1787 ontstond er in Nederland een politieke strijd om de macht tussen de patriotten en de prinsgezinden c.q. orangisten, de aanhangers van Koning Willem V, erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De patriotten streefden democratie na, waren voorstanders van een representatieve volksvertegenwoordiging in alle lagen van het bestuur en wilden het absolutisme, waarbij de macht bij de koning lag, afschaffen. In 1786 liep de spanning tussen de patriotten en prinsgezinden zo hoog op, dat er gevechten uitbraken en er een korte burgeroorlog woedde. Steden en dorpen werden door de patriotten bezet, zo ook Naarden dat patriotsgezind was. In september 1787 kwamen Pruisische troepen Koning Willem V te hulp en werd diens macht in de Republiek der Verenigde Nederlanden hersteld. Echter, in 1795 moest hij bij het ontstaan van de Bataafse Republiek alsnog zijn positie opgeven. 

Patriottische troepen

In september 1786 waren er drie bataljons, patriottisch gezinde troepen, in en rond Naarden gelegerd. Een groot deel van hen waren qua onderdak en proviand afhankelijk van de inwoners van de omliggende dorpen. Zij kregen van hun dorpsbesturen de opdracht om de soldaten te voorzien van onder andere brood, boter, spek en bier. Tevens werden er karrenvrachten brandhout én hooi en stro voor de paarden geleverd.

Op 14 september 1786 laat Arie van Rooijen, de schout van ’s-Graveland, aan het college van hoofdingelanden weten, dat hij van luitenant kolonel A.J.H.M. van Pabst, commandant in Naarden, een verzoek had gekregen met betrekking tot de inkwartiering van enige troepen. De hoofdingelanden gingen hiermee akkoord, waarna Jacob de Leeuw en Gerrit Corver Hooft de begeleiding van de inkwartiering op zich namen.

Op 29 september kwamen twee compagnieën cavalerie van de Prins van Hessen-Philippsthal naar ’s-Graveland. Ze werden ondergebracht op de buitenplaatsen en bij boeren en burgers die een stal hadden. Op de buitenplaatsen werden, daar waar mogelijk, twee ruiters met hun paarden ondergebracht. Bij boeren en burgers met een stal was plek voor één ruiter met paard en in de vier herbergen werden de officieren ondergebracht. De hele inkwartiering verliep soepel en naar wens.

Op 15 oktober laat Corver Hooft het college van hoofdingelanden weten, dat een aantal bewoners van de buitenplaatsen, met het naderende winterseizoen in aantocht, eerdaags naar hun huizen in Amsterdam zullen vertrekken. De bij hen ingekwartierde ruiters en paarden moesten zodoende elders worden ondergebracht. Corver Hooft had hierover gesproken met luitenant kolonel Graaf von Rechteren. Tevens was hij in het dorp op zoek gegaan naar een grote schuur of stal waar de paarden en de ruiters ondergebracht konden worden, maar had die niet gevonden. Corver Hooft stelde voor om gedurende de winter een gedeelte van de stal, staande bij zijn hofstede Bouwzicht, ter beschikking te stellen, onder voorwaarde dat de te maken ruiven en kribben werden vergoed. Er werd afgesproken dat de vertrekkende eigenaars c.q. bewoners van de buitenplaatsen, voor elke ruiter met paard die bij hen was ondergebracht, 12 gulden zouden bijdragen voor de te maken onkosten.

Op 26 februari 1787 meldt Corver Hooft aan het college van hoofdingelanden, dat luitenant kolonel Baron van Spaan te kennen had gegeven, dat hij het op prijs zou stellen, wanneer er begin maart twintig extra manschappen met hun paarden in ’s-Graveland ondergebracht zouden kunnen worden. Na inventarisatie bleek dit schier onmogelijk. Daar kwam nog bij dat de meeste inwoners al die militairen inmiddels meer dan zat waren. Was er eerst nog sprake van een gezellig samenzijn, ’s avonds in de herbergen, later veranderde dat in dronkenschap en vechtpartijen. Inwoners beklaagden zich bij de schout, voelden zich niet meer veilig. Gastvrijheid veranderde in irritatie. In juni liep de spanning in het dorp hoog op nadat mevrouw Hovy, Clara Susanna Hasselaer, had vernomen dat er voortekenen waren om haar buitenplaats Land en Bosch te plunderen. Corver Hooft ondernam direct actie door luitenant kolonel Baron van Spaan hierover in te lichten en hem hierop aan te spreken. In overleg met Corver Hooft werden door de schout, voor de algemene veiligheid, extra nachtelijke patrouilles ingezet, die gedurende 2 á 3 weken een oogje in het zeil hielden. De kosten hiervoor werden door de hoofdingelanden uit eigen zak betaald. 

Op 17 juni blijkt dat het inkwartieren van de twintig eerder genoemde extra manschappen, die verlofgangers werden genoemd, alsnog had kunnen plaatsvinden. Het is aannemelijk dat deze uitgelaten manschappen voor de hierboven genoemde overlast hebben gezorgd. Het inkwartieren was mogelijk geworden omdat een groot gedeelte van de twee compagnieën die in ’s-Graveland gelegerd waren, naar Hoorn en ’s-Gravenhage waren vertrokken.

Op 24 juni wordt door schout Arie van Rooijen aan het college van hoofdingelanden gemeld, dat verschillende inwoners bij hem beklag hadden gedaan over de ingekwartierde dragonders. De hoofdingelanden zouden de Baljuw van Gooiland hierover aanspreken; niet alleen over hun gedrag, maar ook over de door het dorp en de inwoners gemaakte onkosten voor onderdak en proviand, gedurende vele maanden. In overleg met de baljuw werd een verzoek gezonden naar de Staten van Holland en West Friesland, met de vraag om de gemaakte onkosten middels een eenmalige extra belastingheffing te mogen dekken. Het antwoord kwam op 13 juli: Het dorpsbestuur kreeg toestemming om via de door hen voorgestelde eenmalige belastingheffing de ingezeten schadeloos te stellen ‘wegens de last door hun gedragen van de inkwartiering der militairen en vertering der troepen’.

Pruisische troepen

De schouw die was gepland voor 22 september 1787 kon niet doorgaan vanwege de komst van Pruisische troepen, die volgens de notulen van het college van hoofdingelanden waren gelegerd ‘bij en op ’s-Graveland’: de huidige Hilversumse Meent en de Gooise heide tussen ’s-Graveland, Hilversum en Laren. Zij waren, zoals eerder vermeld, in september 1787 Koning Willem V te hulp geschoten om diens macht in de Republiek der Verenigde Nederlanden te herstellen. En net als bij de patriottische troepen, moesten de inwoners van de Gooise dorpen ook dit leger van proviand voorzien. Nadat de Pruisische troepen waren vertrokken, duurde het jaren voordat zestien winkeliers en landbouwers in ’s-Graveland schadeloos werden gesteld voor de door hen geleverde goederen en diensten.

Na vier jaar aangehoord te hebben dat het wel goed kwam, dienden Rut Ridder en Antonie van de Koppel c.s. op 30 april 1791 een formeel verzoek tot schadeloosstelling in bij het college van hoofdingelanden, met betrekking tot de leveranties en diensten aan de Pruisische troepen, door hen en andere inwoners in opdracht van het dorpsbestuur gedaan. Na wederom twee jaar aan het lijntje te zijn gehouden besloten de gedupeerden op 17 juni 1793 hun verzoek onder de aandacht te brengen van de Staten van Holland en West Friesland.

Dat in het jaar 1787, wanneer enige troepen van Z.M. de Koning van Pruissen, in de maand september binnen deze provincie zijn ingetrokken, bij die gelegenheid het dorp van ’s-Graveland niet minder dan andere naburige dorpen is belast geworden met de inquartiering, zo van cavalerie als infanterie van voorschreven troepen, en bovendien zo op ordre van het gerecht als op ordre van de Pruisische militairen hebben gedaan diverse leveranties. Mitsgaders naar de nabij gelegen schansen in Amstelveen en elders hun wagens, paarden, vaartuigen etc. ten gebruike en ter vervoering van diverse ammunitie van oorlog, vivres (levensmiddelen) en foerages (voer en stro voor de paarden) hebben moeten verstrekken, onder toezegging en verzekering, dat de aanmerkelijke schade daardoor geleden, blijkens de toegevoegde opgave bedragende te samen de somma van 3.550:5:4 gulden, aan hun door het gemelde gerecht of anderszins door de lande zouden werden goedgedaan.

Het verzoek werd gedaan omdat men had vernomen dat in naburige steden en dorpen al enige vergoedingen waren uitgekeerd en/of gecompenseerd middels plaatselijke belastingen. Ze wezen er op dat het dorpsbestuur van ’s-Graveland in die tijd aan hen de uitdrukkelijke opdracht had gegeven om aan de Pruisische troepen leveranties en benodigde diensten te leveren. Na zes jaar geduldig wachten was wat hen betreft de maat vol; men wilde op korte termijn schadeloos worden gesteld. En omdat het om grote bedragen ging, ruim 3.500 gulden, stuurden onderstaande gedupeerden een keurig gespecificeerde bijlage mee van de gemaakte kosten. De bijlage geeft een uniek inkijkje in wat er in de maanden september en oktober (1787) afspeelde in de ’s-Gravelandse dorpsgemeenschap.

Cornelis ten Dam Kastelein
Jan van Zuijlen  Vleeshouwer
Jan Manten Bouwman
Antonie van de Koppel Bouwman
Cornelis van der Pauw Stalhouder
Lammert Reijmerink Winkelier
Cornelis van Gijn Winkelier
Harmen van Leeuwen Herbergier en stalhouder
Gerrit Pronk Bouwman
Dirk van Buuren Schuitenvoerder
Rut Ridder  Kastelein en bouwman
De weduwe Rust Kasteleines
Andries van Schaik Winkelier
Barend Meijer  
Jerifaas van der Linden   
Willem Waanders Broodbakker

De Pruisische troepen arriveerden op 17 september 1787. In de bijlage is goed te zien dat op 17 en 18 september een grote hoeveelheid levensmiddelen en foerage werd verstrekt. Het dorp bruiste van activiteit. Tevens zullen de troepen, die vermoedelijk om en nabij de Noordersluis gelegerd waren, veel bekijks hebben gehad. Op dit punt, nu Hilversumse Meent, had men goed zicht op de vesting Naarden, dat op dat moment weigerde te capituleren. Op 22 september werd Naarden alsnog ingenomen, nadat de Staten van Holland de troepen had opgedragen om geen verdere weerstand te bieden.

Leveranties en diensten

Cornelis ten Dam was kastelein c.q. herbergier bij de Noordersluis, nu restaurant ’t Swaentje. Hij had van 17 tot en met 29 september 133 man over de vloer gehad: 26 dragonders met hun paarden en 107 man infanterie inclusief officieren, die onder commando stonden van de Pruisische generaal Van Lottum. Een deel van hen werd in de herberg ondergebracht, een ander deel van de manschappen voorzag hij van wijn, bier, jenever, boter en brood. De paarden kregen hooi, haver en stro. Tevens leverde hij brandhout; 300 takkenbossen. In totaal bedroeg zijn rekening ruim 600 gulden.

Zoals eerder vermeld werden vooral in de eerste twee dagen grote hoeveelheden levensmiddelen geleverd. Slager Jan van Zuijlen leverde die dagen vlees, spek en vier koeien, ter waarde van 400 gulden. Winkelier Cornelis van Gijn leverde voor 66 gulden aan brood, kaas, boter, spek, bier, sterke drank en tabak. Harmen van Leeuwen, herbergier/stalhouder van het Wapen van ’s-Graveland, nu café Zomerlust, leverde de meeste drank: 4 ankers wijn, 1 anker jenever en een anker brandewijn, ter waarde van 95 gulden - een anker is een oude inhoudsmaat voor wijn; een vat van 35 liter. Zijn collega de weduwe Rust, eigenaresse van het Rechthuis, leverde 77 flessen wijn: waarde 38 gulden. Winkelier Andries van Schaick leverde ter waarde van 105 gulden onder andere kaas, rijst, rozijnen, suiker, bonen, vlees en snuiftabak. En bij Jerifaas van der Linden en bakker Willem Waanders werden op 17 september levensmiddelen ter waarde van 172 gulden opgehaald: drank, tabak, rogge, koren, brood en stro.

Nadat de manschappen de kampementen op orde hadden, volgden in september nog vele leveranties hiernaartoe met paard en wagen. Landbouwer Jan Manten leverde rogge, haver en boekweit, ter waarde van 235 gulden. Zijn collega Antonie van de Koppel leverde boekweit, 7 mud kapucijnen (erwten), rogge en een schaap, ter waarde van 237 gulden. Winkelier Lammert Reijmerink leverde zes wagens met brandhout alsmede hooi, ter waarde van 200 gulden. Herbergier en landbouwer Rut Ridder, wonende op de hoek nu Zuidereinde/Beresteinseweg, leverde boekweit, haver een paard en een snijbank, ter waarde van 532 gulden. Barend Meijer leverde 10.000 pond hooi, ter waarde van 120 gulden. En bij landbouwer Gerrit Pronk waren op zijn boerderij enige dagen acht manschappen en twee paarden ingekwartierd. Tevens leverde hij voor 200 gulden aan niet omschreven waren en goederen.

Diensten werden er geleverd in de vorm van het beschikbaar stellen van een paard en wagen met knecht á 2 gulden per dag. In september en oktober vervoerden zij een diversiteit aan goederen en militair materieel. Op de eerste dag, 17 september, werden er al een tiental paarden en een aantal knechten naar de schans bij Uitermeer gestuurd om kanonnen op te halen. Zij werden onder andere geleverd door Cornelis ten Dam, Antonie van de Koppel, schuitenvoerder Dirk van Buuren en Cornelis van der Paauw, stalhouder van het Rechthuis. Later werden er ritten gemaakt naar Utrecht, Amsterdam en Amersfoort om respectievelijk drank, brood en haver te halen. Daarnaast waren er ritten naar Weesp, Laren, Amstelveen, Naarden en Lunteren.

Op 2 oktober vertrok een deel van de manschappen naar Amstelveen. Er werden toen diverse paarden, wagens en knechten ingezet, die 17 dagen af en aan reden. In verband met de verplaatsing stonden er op 3 oktober bij de hooiberg van Cornelis ten Dam 36 wagens te wachten, die voorzien werden van hooi ten behoeve van het vervoer van kanonskogels. De laatste dienst die werd verricht was op 27 oktober. Op die dag leverde Barend Meijer een wagen met twee paarden voor een rit naar Lunteren. Het is aannemelijk dat hierbij tevens een knecht werd ingezet, alhoewel die niet op het overzicht wordt vermeld. Hij rekende voor de vier dagen dat men onderweg was 16 gulden.

Bovenstaande activiteiten laten zien dat de winkeliers en landbouwers een grote diversiteit goederen en diensten konden leveren. Een ieder had wel een paard met wagen, met of zonder knecht, en kon een verscheidenheid aan goederen leveren. Een antwoord op hun verzoek aan de Staten van Holland en West Friesland is niet bekend. Hun onkosten van de aan de Pruisische troepen geleverde diensten en leveranties werden uiteindelijk door de, vermoedelijk prinsgezinden, hoofdingelanden Dedel en Alewijn uit eigen zak betaald. Gezien het feit dat er binnen het college van hoofdingelanden eveneens sympathie bestond voor de ideeën van de patriotten, is het aannemelijk dat men het intern niet eens kon worden over de afhandeling c.q. aanpak van de schadeloosstelling. De gedupeerden zaten wat dat betreft tussen wal en schip. Het is aan hun vasthoudendheid te danken dat ze zes jaar later alsnog schadeloos werden gesteld.

Naschrift:

In 1795 was er wederom sprake van een, zei het korte, inkwartiering. Ditmaal betrof het de Bataafse troepen, waarvan de kosten voor het verblijf en de ‘doormarsch’ in en door het dorp 1.500 gulden bedroegen. Om de kosten niet op de begroting van het dorp te laten drukken, betaalden de hoofdingelanden, ditmaal gezamenlijk, deze rekening uit hun ‘privé beurzen’.       

Bronnen:

Archief van de Polder ’s-Graveland, Historisch archief van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, inventarisnummer: 2.1.1.1 nummer 1+2:  Notulen van de vergaderingen van het College van Hoofdingelanden (1637-1795).

 

Auteur:J.A. Hendriks
Trefwoorden:ramp
Periode:1780-1795
Locatie:Noordereinde 353 's-Graveland
Thema:Thema: Wat een ramp!

Locatie op kaart