Gooiland bestond uit drie afzonderlijke rechtsgebieden, te weten Muiden met zijn rechtsban, Naarden met het baljuwschap Gooiland en Weesp, met Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer. De stad Muiden had een door de Staten aangestelde drossaard, die met vijf schepenen de hoge vierschaar spande. De drossaard stelde zelf zijn stedehouder aan en deze was tevens officier (schout) van de stad. De civiele rechtspraak werd door deze officier en de schepenen uitgeoefend.
De drossaard van Muiden was tevens baljuw van Gooiland en spande de hoge vierschaar met vijf schepenen van Naarden. Naast de stad Naarden bestond het baljuwschap Gooiland uit de dorpen Huizen, Blaricum, Laren, Hilversum, 's-Graveland, Bussum en Muiderberg. De civiele rechtspraak werd uitgeoefend door de schout van Naarden en de vijf schepenen van het dorp waar de berechting plaats vond, alleen Laren en Blaricum hadden samen een rechtbank met zeven schepenen. De criminele rechtspraak in Naarden lag bij de baljuw van Gooiland en de zeven schepenen van Naarden. De hoge en lage rechtspraak van Weesp was in handen van de hoofdofficier, die dezelfde was als de drossaard van Muiden, samen met de schout en schepenen. De schout was tevens stedehouder van de hoofdofficier.