Archief Gooi en Vechtstreek

Blaricum 1940-1943: drie joodse zussen. - Ron van den Berg

Blaricum 1940-1943: drie joodse zussen. - Ron van den Berg

 

Blaricum 1940-1943: drie joodse zussen.

 

Alle drie dik in de vijftig, ongetrouwd en joods. Afkomstig uit Amsterdam. In november 1940 kwamen ze in Blaricum wonen: Eva, Betje en Lea Schorlesheim, kortweg: de gezusters Schorlesheim. Dit is hun verhaal en dat van hun ouderlijk gezin.

Op 7 juli 1881 verschijnen de dan 26-jarige joodse onderwijzer Simon Schorlesheim en de 24-jarige eveneens joodse Judith Staal in Amsterdam voor de ‘Ambtenaar van den Burgerlijken Stand ten einde een Huwelijk aan te gaan’.


Het voor het bruidspaar enige echte -kerkelijk- huwelijk wordt een paar dagen later, op 12 juli, gesloten. Op de Joodse bruiloft wordt gecollecteerd voor ‘de noodlijdende Joden in Rusland’ en dat brengt volgens een bericht in het Nieuw Israelietisch weekblad van 15 juli 1881 f 10,50 op.
Het echtpaar Schorlesheim-Staal gaat in Amsterdam op Leprozengracht 11 wonen. Na een aantal verhuizingen, steeds binnen de oude Amsterdamse Jodenbuurt, vestigen ze zich in 1910 min of meer voorgoed op Plantage Muidergracht 35III.[1]

Kort voor zijn huwelijk met Judith Staal besluit Simon Schorlesheim zijn opleiding af te breken ‘om zich geheel en al aan de praktische taak van onderwijzer te wijden’. Ruim 50 jaar, tot 1930, zal hij verbonden blijven aan de Nederl. Isr. Armenscholen aan de Rapenburgerstraat in Amsterdam.
Daarnaast is hij actief in ‘Achawa’, de Bond van Israëlietische godsdienstonderwijzers in Nederland die hij in 1894 mede heeft opgericht. Ook is hij voorzitter en dirigent van het Godsdienstig Zangkoor van de Groote synagoge ‘Zions Zang’. Simon Schorlesheim, een man met hart voor en groot aanzien binnen de joodse gemeenschap van zijn tijd.

Gezin Schorlesheim
Terwijl Simon als onderwijzer de kost verdient voor vrouw en kind en aan zijn carrière bouwt, doet Judith wat de vrouw van een onderwijzer/leraar toen geacht werd te doen: ze zorgt voor kinderen en man en bestiert het huishouden. Al snel na hun huwelijk, op 13 mei 1882, bevalt Judith van een ‘welgeschapen Dochter’ die als eersteling de toepasselijk naam Eva krijgt.

Algemeen Handelsblad 15 mei 1882


Daarna brengt ze tussen 1884 en 1896 nog liefst 8 kinderen ter wereld wat behalve veel vreugde ook het nodige verdriet met zich brengt: vier van hen worden niet ouder dan 3 maanden.[2]
Aan het begin van de 20ste eeuw telt het gezin Schorlesheim vijf kinderen van tussen de 6 en 18 jaar oud: Eva dus, Betje (22-1-1884), Lea (17-3-1886), Jeannette (28-3-1887) en de na al die dochters ongetwijfeld met blijdschap en enige trots, met hoofdletters verwelkomde ‘welgeschapen ZOON’ Michel (21-7-1893).[3]

Eva
Omdat de archiefkaarten van de dochters uit het gezin Schorlesheim in het Amsterdamse Bevolkings-register achteraf zijn gereconstrueerd -zo lijkt het tenminste- bevatten ze nauwelijks informatie. Van Eva, de oudste, wordt alleen vermeld dat ze zonder beroep is. De rubriek ‘gehuwd met’ is leeg en in andere bronnen is evenmin iets over een huwelijk te vinden. Aangenomen mag worden dat ze nooit is getrouwd.

Betje
Voor Betje, de op een na oudste, geldt hetzelfde; haar in januari 1906 aangekondigde verloving met Louis
Carvalho kreeg geen vervolg.
Al jong, in 1901 dus 17 jaar oud, wordt ze lid was van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond (ANDB). Met een onderbreking van enkele jaren werkt ze tot 1928 als briljantsnijdster.[4] Haar verloofde Louis Carvalho is een collega, een roosjesslijper.
Vanaf 1928 werkt Betsij, de naam op haar ANDB-lidmaatschapskaart, niet meer in de diamantindustrie. Vermoedelijk wordt ze kantoorbediende, haar beroep volgens haar Amsterdamse archiefkaart.
Samen met haar jongere zus Lea moet Betje Schorlesheim tussen ongeveer 1905 en 1920 een tijdje op Meentweg 23 in Bussum hebben gewoond. Dat adres staat tenminste bij allebei op hun ANDB-lidmaatschapskaart. In de bevolkingsadministratie van Bussum is dat overigens niet terug te vinden.

Lea
Ook Lea Schorlesheim wordt lid van de ANDB. Zij werkt vanaf 1902 als roosjessnijdster. In 1914 zegt ze wegens ‘ander vak’ haar baan op. Vermoedelijk wordt ze dan ‘kantoorbediende textiel’, haar beroep volgens haar Amsterdamse archiefkaart. Begin 1918 slaagt ze voor het examen Duitse handelscorres-pondentie. Net als haar twee oudere zussen blijft Lea ongehuwd.

Jeannette
De jongste dochter van het echtpaar Schorlesheim-Staal, Jeannette, wordt in 1914 opgenomen op de Krankzinnigenafdeling van het ‘Ned. Israël oude mannen vrouwen en Ziekenhuis’ aan de Nieuwe Kerkstraat 135 in Amsterdam. In maart 1921 wordt zij net als haar mede-verpleegden naar de Joodse psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornsche Bosch’ overgebracht.

Michel
Tegelijk met het zilveren huwelijksfeest van zijn ouders wordt op 4 augustus 1906 gevierd dat de jongste uit het gezin, Michel, bar mitswa[5] is geworden. Hij zit in die tijd op het Openbaar gymnasium, gaat daarna rechten studeren en wordt een succesvol advocaat (strafpleiter) en procureur.

3-8-1906 Centraal blad voor Israëlieten in Nederland

Hij is de enige uit het gezin die trouwt: na een jarenlange verloving treedt hij in 1925 in het huwelijk met Marianne Konijn (1892) met wie hij een dochter krijgt: Judith (1928). Net als zijn vader zet Michel Schorlesheim, wonend en kantoorhoudend op de Amsterdamse Weteringschans 241, zich in voor de joodse gemeenschap. Hij is onder meer kerkvoogd van de Ned. Isr. Hoofdsynagoge aan de Houtmarkt in Amsterdam.

Overlijden Judith en Simon
Op 16 januari 1925 komt, 67 jaar oud, moeder Judith Schorlesheim-Staal te overlijden. Enkele maanden daarna trouwt Michel en gaat met zijn echtgenote elders wonen. Jeannette zit nog altijd in ‘Het Apel-doornsche Bosch’, Eva, zo lijkt het, woont nog altijd thuis terwijl Betje en Lea, als ik mag afgaan op hun archiefkaarten, op een gegeven moment weer naar huis teruggaan. Als ze er tenminste ooit zijn weggeweest.
In 1940 woont de oude Simon Schorlesheim nog altijd op Plantage Muidergracht 35III en Eva, Betje en Lea wonen bij hem. Op 4 november van dat jaar verlaat hij, 85 is hij dan, het huis waar hij zo lang heeft gewoond. Van de Plantage Muidergracht wordt hij uitgeschreven naar Weesperplein 1, de Joodsche Invalide. Zes dagen later overlijdt hij daar.
Mèt hun vader moeten (?) ook zijn drie inwonende oudste dochters de woning verlaten.

De gezusters Schorlesheim verhuizen naar Blaricum
Worden ze per 4 november, tegelijk met hun vader, uitgeschreven uit Plantage Muidergracht 35III in Amsterdam, pas twee weken later, op 18 november, volgt hun inschrijving in Blaricum. Eva, Betje en Lea Schorlesheim gaan gedrieën op Huizerweg 47 wonen, vermoedelijk op kamers daar.

Naarder Courant 5-12-1940

Ze blijven op dat adres wonen tot ze op 24 mei 1941 de weg oversteken en hun intrek nemen in het recht tegenover nr. 47 gelegen pension ‘Opwaartsche Wegen’ van Roosje de Groot op Huizerweg 20.

Aanmeldingsplicht
De bezetting duurt inmiddels al ruim een jaar en aan de joodse bevolking worden almaar meer beper-kingen, geboden en verboden opgelegd. Zo wordt op 10 januari 1941 verordening 6/1941 gepubliceerd waarmee Seyss-Inquart de aanmeldingsplicht voor joden invoert. Voor het bewijs dat aan die -schriftelijke- aanmeldingsplicht is voldaan moet één gulden aan leges worden betaald. Vooraf te voldoen. De gezusters Schorlesheim moeten zich dus aanmelden, evenals pensionhoudster Roosje de Groot en haar partner, kleermaker Mozes Ferro. Er is geen reden om te denken dat ze dat niet doen.

De aanmeldingsplicht past in een reeks van maatregelingen en verordeningen waarvan ‘De Vonk’ het ‘Orgaan van de Internationaal-Socialistische Beweging (I.S.B.)’ in het nummer van januari 1942 een beeld schetst. Ik citeer:
Aanmeldingsplicht voor Joden, inlevering van de radiotoestellen voor Joden, onteigening van de Joodse zaken, ontslag van Joodse ambtenaren, professoren, leraren, gevolgd door uitstoting uit geariseerde particuliere bedrijven, speciale heffingen voor Joden, verwijdering van Joodse leerlingen van scholen en universiteiten, het verplicht deponeren van alle geldbezit in Joodse hand op een speciale plunderbank, onteigening van Joods grondbezit, verboden toegang voor Joden in alle openbare gelegenheden, parken, cafe's, tot alle badplaatsen, bad- en zweminrichtingen enz., dupering van Joodse marktkooplieden, van Joodse slagers, verbod van verhuizen voor Joden, het aanbrengen van een speciaal kenmerk op de persoonsbewijzen der Joden, verbod van reizen voor Joden - ziedaar ongeveer de oogst van 1½ jaar bezetting, waarvan dan het leeuwendeel nog in het laatste jaar tot stand gekomen is. Voeg daarbij de talloze arrestaties van mensen, o.a. alleen omdat het Joden zijn, het wegvoeren van Joden naar Duitsland, vanwaar het doodsberichten regent en we zien, welke methoden de overweldiger volgt. Stap voor stap, wordt deze groep van onze bevolking meer ontrecht en in een hoek gedrukt, beetje bij beetje wordt zij uitgemergeld en uitgemoord, en de barbaarse onderdrukker poogt het op zodanige wijze te doen, zo geleidelijk aan, opdat we in alle ellende die om ons heerst, ons dat niet al te zeer zullen aantrekken.’

De aanmeldingen, gedaan naar aanleiding van bovengenoemde verordening uit 1941, vormden waar-schijnlijk de grondslag voor twee lijsten die de gemeente Blaricum in 1942 opstelt: per 21 maart de ‘Lijst van in de Gemeente Blaricum wonende Joden (J) (Hoofden van gezinnen)’ en, drie maanden later, per 22 juni 1942, de ‘Lijst van als Jood aangemerkte personen, ingeschreven in het bevolkings-register van Blaricum en ook werkelijk in die gemeente verblijvende’.[6] Op de eerste lijst staan Mozes Ferro en Eva Schorlesheim. Als oudste van de gezusters wordt Eva kennelijk als hoofd van het gezin Schorlesheim gezien. Roosje de Groot, niet met Ferro getrouwd en dus gezinshoofd, ontbreekt op deze lijst. Zoals ze opmerkelijk genoeg ook niet voorkomt op de tweede lijst, die niet tot gezinshoofden is beperkt. Heeft ze zich dan toch aan de aanmel-dingsplicht onttrokken? Betje en Lea Schorlesheim zijn op de lijst van 22 juni 1942 wél opgenomen.

Weg uit Blaricum
In januari 1942 wordt op gezag van de Duitse machthebber de verplichte verhuizing van joden uit Noord-Holland naar Amsterdam[7] in gang gezet. Een stuk van 2 januari van dat jaar bevat alle namen van de straten waar ze mogen gaan wonen. De Joodse Raad helpt zo nodig bij het vinden van een huis of kamer.
 De eersten die de aanzegging tot verhuizen krijgen zijn de joodse inwoners van Zaandam. Dat is op 14 januari 1942. Volgens een evacuatieprogramma van 13 april zijn de Blaricumse joden op 27 april aan de beurt.[8] Precies op die dag komt de Blaricumse politiebeambte Wilhelmus Theodorus Jozef van Gils op Huizerweg 20 een ‘controle houden in verband met de van hier te evacueren’ personen. Het gaat dan alleen om Mozes Ferro en Roosje de Groot. Door een attest van hun huisarts Herman de Vries Robbé krijgen zij op het laatste moment uitstel. In december 1942 moeten ze alsnog uit Blaricum vertrekken. In Amsterdam maken ze in april 1943 een eind aan hun leven.[9]


Passage uit een rapport van 30-4-1942 van de Blaricumse politieman Van Gils aan de SD, afdeling Zentralstelle für Jüdische Auswanderung inzake zijn controle op 27 april op de evacuatie van Mozes Ferro en Roosje de Groot, een evacuatie die uiteindelijk wordt uitgesteld. De gezusters Schorlesheim mogen nog blijven.

Na het vertrek van Ferro en De Groot naar Amsterdam, in december 1942, blijven de zussen Schorlesheim op Huizerweg 20 achter. Dat ze nog niet hoeven te vertrekken zou -maar dat is speculatief- verband kunnen houden met ziekte van Betje.
Op 4 maart 1943 doet Eva Schorlesheim bij de burgerlijke stand in Blaricum aangifte van het overlijden aldaar, van haar 59 jaar oude zus Betje op 3 maart 1943 om half twee ’s middags. ‘Betsie' wordt op de Joodse Begraafplaats Naarden-Bussum begraven.

Het graf van Betje in 2023
(foto R.F. van den Berg).

In de maand na Betjes overlijden moeten ook Eva en Lea Schorlesheim Blaricum verlaten. Op 21 april 1943 geeft burgemeester Klaarenbeek op aanvraag van de Joodse Raad reisvergunningen voor hen af voor de reis Blaricum-Vught. Ze melden zich niet, houden zich onvindbaar. In de Blaricumse bevolkingsadmini-stratie krijgen ze daarop de letters V O W achter hun naam: Verdwenen Onbekend Waarheen. En ze krijgen een verblijfsverbod voor de provincie Noord-Holland.[10]
Uiteindelijk ontkomen Eva en Lea Schorlesheim niet aan hun lot. Ze worden verraden -een schandvlek op Blaricums blazoen- en in juli 1944, waarschijnlijk op Huizerweg 20 in Blaricum, door de Sicherheitspolizei gearresteerd. Ze worden overgebracht naar Kamp Westerbork waar ze op 13 juli 1944 arriveren. Barak 67.[11]
Op 3 september 1944 worden Eva en Lea Schorlesheim op transport gesteld naar Auschwitz waar op 6 september worden vermoord. Van hun overlijden wordt ‘vanwege de Minister van Justitie’ op 27 februari 1953 schriftelijk aangifte gedaan bij de burgerlijke stand van de gemeente Blaricum.

Berecht
Voor de arrestatie van Eva en Lea Schorlesheim werden twee mannen berecht: Antonius Petrus Wilhelmus Scherf (1924) en Gregorius Christiaan Cornelis Heibloem (1910).


Hierboven: uit de Leidse Courant van 12-6-1948.
De kop van het artikeltje lijkt mij misleidend. Scherf en Heibloem waren m.i. geen verraders maar foute, met de bezettende macht heulende Nederlanders. Of en door wie de zussen Schorlesheimen en de andere drie werden verraden is mij niet bekend.

De drie andere arrestanten moeten zijn geweest: Jan Boven (1886-Buchenwald 14-4-1945), Catharina Elisabeth Boven-Hoorn (1884-Ravensbrück 14-4-1945) en Côs Abraham Gomperts (1898-Auschwitz 1-10-1944).                                                    

Hieronder: Het Parool 11-6-1948.
Betreft de aanhouding van onder meer Eva en Lea Schorlesheim door Scherf en Heibloem.


Jeannette en Michel
Om het verhaal van het gezin Schorlesheim-Staal compleet te maken:
Jeannette Schorlesheim was in 1921 opgenomen in de Joodse psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoorn-sche Bosch’. Na de ontruiming daarvan in de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt ze via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Op 25 januari van dat jaar wordt ze daar vermoord.
Michel Schorlesheim moet met zijn gezin gedwongen zijn huis/kantoor op Weteringschans 241 verlaten. Vanaf 5 april 1943 wonen ze op Krugerstraat 29 in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost. Eind mei vinden ze in Arnhem een onderduikadres voor hun dan 15-jarige dochter Judith. Later zit zij nog ondergedoken in Well (L; onder de duiknaam Marietje van den Berg) en in Zuurdijk (Gr). Judith Schorlesheim overleeft de oorlog. In 2015 is ze in Amsterdam overleden. 
Michel Schorlesheim en Marianne Konijn worden op 1 juni 1943 naar Westerbork gedeporteerd en gaan eind juni op transport naar Sobibor waar ze op 2 juli worden vermoord.  

Tot slot: voor Roosje de Groot en Mozes Ferro heeft hun familie in 2020 bij Huizerweg 20 in Blaricum struikelstenen laten leggen. Zouden die er niet ook voor Eva en Lea Schorlesheim moeten komen?

 

                                                                                           Monnickendam, februari 2024, Ron van den Berg

 

Dit verhaal over de gezusters Schorlesheim is een wat uitgewerkte versie van een van de ongeveer 80 verhalen over in 1942 in Blaricum verblijvende joden, verzameld in: ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging'; zie https://hdl.handle.net/21.12143/301823155  

 

 

[1]  De Leprozengracht is in 1882 gedempt en werd toen deel van het Waterlooplein. Via Waterlooplein 77, Zwanenburgwal 13 en Plantage Muidergracht 16 belandt Schorlesheim in 1910 op Plantage Muidergracht 33III.
[2]  Judic (1890, een meisje dat niet ouder dan 7 dagen wordt), Sara (1891; zij leeft 6 weken), Salomon (1894; overlijdt na drie maanden) en Alida (1896; 5 weken). 
[3]  Advertentie Algemeen Handelsblad, 25 juli 1893.
[4]  Bij het snijden krijgt een diamant zijn grondvorm, waarna de facetten worden geslepen. Al naargelang devorm van de diamanten die werden gemaakt ging het om briljant- of om roosjessnijden. Diamant snijden kon thuis worden gedaan of op een klein atelier. Het werd in de loop der tijd meer en meer een vrouwenberoep.
[5]  Kort door de bocht: Joods geloofsritueel als een jongen 13 is geworden. Hij wordt dan verantwoordelijktegenover God om zich aan de joodse geboden en verboden te houden.
[6]  De beide lijsten bevatten bij elkaar 81 verschillende namen. Ze zijn, met de verhalen van de mensen die erop  vermeld staan, onder meer te vinden in ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging’, op https://archiefgooienvechtstreek.nl/
[7]  Duitse joden moesten aanvankelijk niet naar Amsterdam maar naar Westerbork.
[8]  Zie: J. Presser, Ondergang De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945.
[9]  Voor het trieste verhaal van Ferro en De Groot zie: DEELgenoot 95 van de Hist. Kring Blaricum, voorjaar 2021, Zie ook: ‘Wie was wie in vooroorlogs Blaricum 1’ en ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging’, beide op https://archiefgooienvechtstreek.nl/
[10]  Zie brief d.d. 14 mei 1943 van de burgemeester van Blaricum aan ‘den Beauftragten des Reichscommissars für die Provinz Nordholland in Haarlem’.
[11] Mail 5-2-2024 van ‘Naam en Gezicht; herinneringscentrum Kamp Westerbork.

 

Auteur:Ron van den Berg